Inburgering is belangrijk voor een volwaardige participatie in de samenleving. Toch kent het stelsel diverse tekortkomingen die een effectieve inburgering belemmeren. Dit blijkt uit de evaluatie van de Wet inburgering 2013 die we in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben onderzocht.
Er heerst bij alle betrokkenen een brede consensus dat inburgering een belangrijke schakel is in de taalverwerving van asiel- en gezinsmigranten. Ook inburgeraars zelf zien vaak het belang van inburgering in en hebben begrip voor het verplichtende karakter ervan.
De wet en het stelsel zijn echter gebaseerd op een aantal veronderstellingen en uitgangspunten die in de praktijk niet - of slechts gedeeltelijk - realistisch blijken te zijn. De resultaatverplichting uit de wet schiet zijn doel voorbij. Het lijkt erop dat het stelsel eerder gericht lijkt op het straffen dan op het stimuleren en activeren van inburgeraars.
Het inburgeringsstelsel motiveert inburgeraars bovendien niet om een zo hoog mogelijk taalniveau te behalen. Ook is de eigen verantwoordelijkheid voor het inburgeringstraject niet realistisch voor een grote groep inburgeraars.
‘De gedachte van eigen verantwoordelijkheid is op zich niet fout. Alleen zou de eigen verantwoordelijkheid het doel van het inburgeringstraject moeten zijn, niet het uitgangspunt.’ Een taaldocent
De conclusie van ons onderzoek in een notendop? Het inburgeringsstelsel staat op zichzelf en mist samenhang met andere domeinen. Hierdoor sluit het stelsel onvoldoende aan bij de leefwereld en mogelijkheden van (delen van) de doelgroep, waardoor geen optimaal doelbereik plaatsvindt.
In het wetvoorstel voor de nieuwe Wet Inburgering en het advies van de Raad van State dat in de eerste week van juni werd verstuurd aan de Tweede Kamer wordt herhaaldelijk verwezen naar de wetsevaluatie van de huidige inburgeringswet uitgevoerd door Significant Public.